6 lastige situaties – hoe betrek jij het kind?

Een kind centraal zetten en betrekken bij beslissingen, lijkt vaak makkelijker dan het is. Want wat doe je als het kind nog heel jong is, of laagbegaafd? En wat als het niet wil praten omdat de ouders dat verboden hebben? Zes professionals vertellen hoe zij daarmee omgaan.

Hoe betrek je een kind…

… als het nog heel jong is?
Zillah Holtkamp, Infant Mental Health-specialist en gz-psycholoog: ‘Kleintjes zijn veel thuis. Dat maakt het signaleren van onveiligheid bij deze groep moeilijker. Is het thuis niet prettig, dan heb je daar als professional weinig zicht op. Ook kunnen jonge kinderen er nog geen woorden aan geven. Ouders delen hun verhaal niet altijd en zijn soms zelf ook opgegroeid in een onveilige situatie waardoor ze de onveiligheid niet als zodanig herkennen.

Toch geven baby’s, peuters en kleuters wel subtiele, non-verbale signalen, is de visie van Infant Mental Health. Ze hebben overlevingsvaardigheden om te groeien en om zich te ontwikkelen. Net als iedereen reageren ze op onveilige situaties door te vechten, te vluchten of te bevriezen.

Vechten kan makkelijk te herkennen zijn: het kind huilt of balt zijn vuisten. Maar bij vluchten, zoals oogcontact vermijden of het gezicht wegdraaien, is dat al lastiger. Bevriezen is bijvoorbeeld stil in de box liggen, je niet laten horen of een groeiachterstand hebben – dat laatste zie ik in mijn praktijk weleens als een kind chronisch tekortkomt. Andere kinderen bouwen geen band op met anderen omdat ze niet geleerd hebben om iemand te vertrouwen.

‘Ga altijd na: waarom doet dit kind wat het doet?’

Probeer als professional altijd na te gaan: waarom doet dit kind wat het doet? Dit soort gedrag is niet altijd concreet, zoals blauwe plekken of nare tekeningen dat wel zijn. Vanuit de Infant Mental Health-visie betrekken we daarom altijd de ouders erbij: zien jullie dat ook? We beschuldigen ze niet, maar leggen uit dat jonge kinderen opvoeden wel tot extra spanning kan leiden. Je krijgt weinig slaap en kinderen huilen vaak. Logisch dat het tot stress en prikkelbaarheid leidt. Dat zouden we in Nederland meer laagdrempelig moeten bespreken. Als je niet verder komt in een gesprek met de ouders kun je altijd nog professionele hulp inschakelen. Ook tijdig Veilig Thuis raadplegen is belangrijk.’

… als het laagbegaafd is?

Yvonne Teiwes, stagecoördinator op de Martin Luther Kingschool, een ZMLK-school in Purmerend: ‘De kinderen op onze school hebben een IQ tussen 28 en 100. Ze kunnen vaak niet aangeven of het wel of niet goed met hen gaat. We werken hard aan het opbouwen van een vertrouwensband met de kinderen, zodat ze ons dingen durven toevertrouwen. Kan het kind het niet zelf aangeven, dan vertrouwen we op onze voelsprieten. Als een kind bijvoorbeeld steeds stilletjes in zijn eentje in een hoekje zit, gaan we met hem in gesprek en kijken we of we de reden boven tafel kunnen krijgen.

‘Als het kan, praten we ook samen met het kind en zijn ouders’

Als het kind iets in vertrouwen aan je heeft verteld, moet je er vaak iets mee doen. Dat is voor een kind best moeilijk om te accepteren. Daarom zeggen we altijd dat we alles wat we gaan doen van tevoren met hem of haar bespreken. Dat we eerst met papa en mama gaan praten om te kijken of we een oplossing kunnen vinden. Als het kan, praten we ook samen met het kind en zijn ouders.

Soms blijkt dat het een ouder thuis allemaal te veel is. Dan gaat het weleens mis en wordt het kind slachtoffer van kindermishandeling. Of er speelt verwaarlozing, dan zie je dat kinderen wekenlang dezelfde trui en broek naar school dragen. Of nooit een ontbijt krijgen thuis. Ouders vinden het meestal moeilijk om er voor uit te komen.

We zeggen altijd dat we dat volkomen begrijpen en dat we graag helpen. Eventueel schakelen we meer partijen in. Iemand van de politie of de kinderbescherming bijvoorbeeld. Soms komt een kind ons later vertellen dat het beter gaat thuis. Dat er nu wel elke ochtend ontbijt is. Dat is fijn.

Sommige kinderen denken zelf mee. Zoals een 17-jarig meisje dat thuis doodongelukkig was omdat haar ouders steeds vechtend over de grond rolden. We vroegen of ze iemand kende bij wie ze kon wonen. Zij woont nu bij een vriendin en komt weer regelmatig thuis, want het gaat daar veel beter.’

… als je alleen de ouders ziet? 
Francis Dingemanse, preventieadviseur KOPP/KVO bij Indigo Brabant: ‘Als een ouder zich bij ons meldt voor begeleiding of wordt doorverwezen door bijvoorbeeld de ggz of Veilig Thuis, checken we meteen hoe de thuissituatie eruitziet. Wat merken de kinderen van hun psychische problemen? Mogen ze met anderen hierover praten? Bij welke veilige volwassenen kan het kind terecht?

Ouders schamen zich vaak voor hun psychische ziekte, en ook kinderen generen zich soms als het bij hen heel anders gaat dan bij vriendjes thuis. Terwijl het enorm belangrijk voor hen is om erover te praten. Het lucht op zodat ze onder andere beter slapen, minder piekeren en minder boos of verdrietig zijn. Bovendien lopen ze minder kans om later zelf een psychische ziekte te krijgen.

Ouders doen hun best, maar voelen zich toch vaak schuldig omdat ze tekortschieten als het om hun kind gaat. In de begeleiding gaan we in op wat ze wél goed doen en hoe ze dat kunnen uitbreiden.

‘Kinderen weten vaak niet eens welke ziekte hun ouder heeft’

Ook vragen we of ze hun kind willen uitleggen wat voor ziekte ze hebben. Kinderen weten dat vaak niet eens. Als ze weten wat er aan de hand is, snappen ze dat het niet hun schuld is dat het niet goed gaat met hun ouder. Verder kunnen ouders hun kind leren om goed voor zichzelf te zorgen, zodat het steviger in zijn schoenen staat. En zorgen dat er een veilig netwerk is waarmee kinderen hun gevoelens kunnen delen.

Maar eigenlijk zien wij de kinderen bijna altijd ook. Voor kinderen vanaf 8 jaar bieden we groepsbegeleiding aan. Die groepen, afgestemd op leeftijd, zitten standaard vol. Dat lotgenotencontact is waardevol, want het kind weet: ik ben niet de enige bij wie het thuis anders gaat.

‘We vragen ouders om hun kind toestemming te geven om te praten’

Kinderen kunnen ook individueel bij ons terecht voor een begeleiding met behulp van spelletjes en filmpjes. We vragen ouders wel om – waar wij bij zijn – hun kind toestemming te geven om te praten: “Ik vind het goed als je praat over wat er thuis gebeurt, ook als het om niet leuke dingen gaat.” Wanneer een kind die emotionele toestemming niet krijgt, raden wij af om het kind mee te laten doen aan de groep. Er wordt dan getornd aan zijn loyaliteit richting ouders, een kind kan niet eerlijk praten over hoe het zich voelt. Dit is meer belastend dan helpend voor het kind.’

… als het lijkt voorgeprogrammeerd?
Marloes van de Ven werkte jarenlang als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming:‘Kinderen zijn denk ik per definitie voorgeprogrammeerd omdat ze altijd loyaal zullen blijven aan hun ouders. Dat kan ook uit angst of schuldgevoel zijn. Vooral oudere kinderen beseffen dat het veel teweeg kan brengen als ze gaan praten. Daar moet je rekening mee houden.

Daarom vind ik het belangrijk om eerst te zorgen dat het kind zich bij jou veilig voelt. Vervolgens geef je duidelijk aan: dit ga ik doen en wel hierom, en dat ga ik niet doen. Leg ook uit dat je geen toestemming vraagt, maar het kind wel wil horen en wil betrekken bij de beslissingen. Die hebben immers consequenties voor hem. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind laat je zijn mening daarin meewegen.

Hulpverleners springen er vaak bovenop om te zorgen dat het kind veilig is. Natuurlijk staat veiligheid voorop, het misbruik of geweld moeten stoppen. Maar er liggen ook mogelijkheden bij ouders, familie en de omgeving zelf die bij te snel ingrijpen over het hoofd kunnen worden gezien.

‘Ik gaf de jongen zelf de regie en sprak wekelijks met hem’

Ik herinner me een jongen die al jarenlang seksueel werd misbruikt door zijn vader. Ook deze jongen was loyaal en ik mocht van hem geen actie ondernemen. Omdat hij eerst weer volwassenen moest gaan vertrouwen, stelde ik – na overleg – voor om hem de regie te laten voeren en wekelijks gesprekken met hem te hebben om het contact te versterken. In die gesprekken bespraken we hoe hij kon zorgen dat het thuis veiliger voor hem werd en wie hem daarbij kon helpen. Zo leerde hij mee te denken, oplossingen te verkennen, zijn grenzen aan te geven en kreeg hij meer vertrouwen en zelfvertrouwen.

Na zes weken zei de jongen: “Oké, ik vertrouw je en ik snap wat de keuzes en de gevolgen zijn.” Hij gaf aan dat hij uit huis wilde, en dat hebben we in gang gezet. Deze jongen was 15 en zat op de havo. Doordat hij intelligent en oud genoeg was, kon ik hem actief betrekken. Wat ik hiervan leerde, is dat je met kinderen altijd moet blijven kijken naar hun eigen veerkracht en hun vermogen om mee te denken over oplossingen.’

… als je maar kort contact hebt?
Jolanda Spruit, coördinator kinderzorg en huiselijk geweld in het IJsselland Ziekenhuis in Capelle aan den IJssel: ‘Op de spoedeisende hulp zien we kinderen maar kort. Maar als daar aanleiding voor is, ben ik er speciaal voor om met het kind en eventueel de ouders te praten en een inschatting te maken van de thuissituatie.

Op de spoedeisende hulp vullen de artsen voor alle kinderen tot 18 jaar een SPUTOVAMO-formulier in. Daarbij gaan ze na: klopt het letsel met dit verhaal? En wat levert het top-teenonderzoek op? Als uit de screening blijkt dat er sprake kan zijn een onveilige thuissituatie, komt de zaak bij mij terecht. Bij twijfel over de veiligheid nemen we een kind soms op. Zo hebben we meer tijd om signalen te verzamelen en te besluiten hoe te handelen.

Wanneer de situatie acuut bedreigend is, schakelt ons team van kinderzorg en huiselijk geweld natuurlijk direct Veilig Thuis in. Maar je hebt altijd gevallen waarin de arts twijfelt. Bij zo’n niet-pluisgevoel bij een kind, pak ik de casus op. Ik nodig het samen met de ouders uit voor een gesprek. Het liefst praat ik ook met het kind alleen – afhankelijk van zijn leeftijd en de toestemming van de ouders. Geeft een ouder geen toestemming, dan probeer ik toch met het kind in gesprek te gaan of schakel ik Veilig Thuis in. De veiligheid van het kind staat altijd voorop.

‘Als bij een videocall de moeder ernaast zit, is het lastig beoordelen of je zorgen gegrond zijn’

In het gesprek met het kind en/of de ouders bespreek ik mijn zorgen, luister ik goed naar het kind en probeer ik vertrouwen te winnen: “Ik wil graag samen kijken hoe we zorgen dat dit niet meer gebeurt en wie jou daarbij kan helpen.” Laatst sprak ik per videocall een 14-jarig meisje. Bleek haar moeder ernaast te zitten. Dan is het lastig beoordelen of je zorgen gegrond zijn. Ik hield een niet-pluisgevoel en belde voor advies met de vertrouwensarts van Veilig Thuis. Deze adviseerde mij om een melding te maken. Bij kind en ouder gaf ik aan dat ik mijn zorgen ging delen met Veilig Thuis om zo hulp te kunnen bieden.

Gelukkig zijn de zorgen niet altijd zo groot dat ik direct moet melden. Ik verwijs ook regelmatig door naar hulpverlening. Bijvoorbeeld naar een kinderpsycholoog of het CJG waar ze ouders pedagogisch en/of sociaal kunnen ondersteunen. Als ik zelf hulp inzet, spreek ik af wie de casus blijft monitoren en checkt of de geboden hulp effectief is. Een huisarts is vaak een goede centrale schakel hierin. Als blijkt dat de hulp niet voldoende is, volgt er soms alsnog een Veilig Thuis-melding.’

… als het niets wil zeggen? 
Kindercoach Janet Sellis heeft een eigen praktijk in Zeist: ‘Ik ben er voor het kind. Ik oordeel niet, ik luister echt en koppel terug. Sommige kinderen willen in eerste instantie niets zeggen, maar als we eenmaal een vertrouwensband hebben opgebouwd, verandert dat vaak wel. Ze voelen zich dan veilig genoeg bij mij om te praten, beseffen dat ik geen bedreiging voor hen ben.

‘Soms zegt een kind: “Ik mag het eigenlijk niet verder vertellen”’

Meestal komen kinderen bij mij in verband met te weinig zelfvertrouwen, faalangst of dingen op school die niet lekker lopen. Een van de eerste dingen die ik meestal vraag is: “Wat hebben je ouders je verteld? Weet je waarom je hier bent?” Het kan natuurlijk gebeuren dat ouders van tevoren tegen het kind zeggen: “Vertel daar maar niet dat papa en mama veel ruziemaken.” Wat ik niet hoor, weet ik uiteraard niet. Soms zegt een kind bijvoorbeeld: “Ik mag het eigenlijk niet verder vertellen.”

Als ik merk dat een kind niets wil zeggen omdat het loyaal is aan zijn ouders, vraag ik bijvoorbeeld: “Als ik het aan jouw beste vriendje zou vragen, wat zou hij dan zeggen?” Zo haal ik het antwoord bij het kind zelf vandaan, zodat het zijn ouders niet hoeft af te vallen als het thuis niet goed zit. Wanneer het kind daarna iets vertelt waarvan mijn voelsprieten overeind gaan staan – omdat ik vermoed dat de situatie thuis onveilig is – zal ik de ouders niet snel afvallen of een mening over hen hebben. Het gaat erom dat het kind iemand heeft die naar hem luistert en bij wie het terechtkan. Wel benadruk ik, als ouders steeds ruziemaken, altijd dat het nooit de schuld van het kind is.

Bij echte onveiligheid thuis heb ik de plicht om dat te melden. Ik bespreek altijd met het kind dat ik er iets mee moet, maar dat ik nooit zomaar met iemand ga praten zonder dat ik dat eerst laat weten.’

Bron: Augeo

U gebruikt een verouderde browser van Internet Explorer die niet meer wordt ondersteund. Voor optimale prestaties raden wij u aan om een nieuwere browser te downloaden. Hiervoor verwijzen wij u door naar:

browsehappy.com sluiten